03/08

Achter de olympische schermen met Maarten Thysen

Maarten Thysen

Maarten Thysen.

De atleet moet het uiteindelijk helemaal zelf doen, natuurlijk. En toch: geen topprestatie zonder sterke omkadering. En dus laten wij voor en tijdens de Olympische Spelen in Parijs vakmensen uit de entourage van onze olympiërs aan het woord. Vandaag kinesist Maarten Thysen.

Dag Maarten, in hoeverre was jij ook bij de voorbereiding op de Spelen en het precamp in Talence betrokken?

“Mijn rol lag vooral bij de centrale werking in Gent, de voorafgaandelijke stages en het EK in Rome, dat in mijn ogen een generale repetitie was. Ik ben al sinds 18 juli in Parijs, omdat ik een bredere rol heb voor het BOIC dan alleen maar atletiek, dus in Talence was ik niet.”

Wat is jouw rol hier in Parijs?

“Ik organiseer en coördineer het kinéteam, samen het dokter Johan Bellemans. Mijn eerste week was vooral organisatorisch werk: alles in gereedheid brengen. In de tweede week was ik vooral bezig met het ondersteunen van de kinés die het dorp binnenkwamen vanuit andere sporten en waken over de hoge standaarden die wij hanteren. Nu atletiek begint ga ik zelf weer veel meer atleten behandelen. In atletiek werken we met vast waarden Kathelijn Polspoel en Didier Verhasselt, en Hans Van Alphen die nieuw is. We bieden trouwens ook recoverystrategieën aan op vlak van voeding, herstel, koeling en dergelijke.”

Een kinéteam organiseren en coördineren, wat houdt dat precies in?

“Het gaat vooral over briefing en planning. Elke avond is er een planning: wie zal morgen wat doen. We coveren alle atleten op wedstrijden en ook nog zo veel mogelijk trainingen. We vragen ons constant af welk effect wij als team hebben op de uitkomst voor de atleet, die liefst een gouden medaille betekent. Onze nadruk ligt op de atleet zo gezond mogelijk aan de start krijgen. We werken aan de hand van drie waarden: behandelen en vroege detectie van problemen om erger te voorkomen, ten tweede blessures vermijden door snelle communicatielijnen tussen atleten, coaches, kiné en dokter en ten slotte de atleet rustig houden door stress weg te nemen.”

Hoe belangrijk is het dat atleten en kinesisten elkaar goed kennen?

“Een heel belangrijke vraag, want de sterkte van ons kineteam voor atletiek is de continuïteit door opvolging van de ervaren collega’s. Die is te danken aan de centrale werking die een tweetal jaar geleden geïnstalleerd is. Tevoren zat iedereen op eilandjes te werken. We hebben een profiel opgemaakt van elke atleet door testen in een datasysteem in te voeren. Blessures voorkomen doen we op basis van data en dat is een grote verandering tegenover twintig jaar geleden. Een tweede sterkte van ons team is de diversiteit. Zelf ben ik vooral bezig met oefentherapie en ‘priming’, de atleet klaar maken voor de start, maar we hebben ook een osteopaat die sterk is in manuele therapie en nog iemand anders is goed in massagetechnieken.”

Elke kinesist heeft in zijn privépraktijk ook samenwerkingen met individuele atleten. Spelen die nog mee hier ter plaatse?

“Het gaat niet om ons, maar om de atleet. Als een atleet aan mij vraagt om hem te behandelen, zal ik dat doen. Dat is vraaggestuurd behandelen. Maar als ik op dat moment niet beschikbaar ben, is er ook genoeg onderling vertrouwen om de behandeling aan iemand anders over te laten. Eind deze week zijn we hier, alle sporten samengeteld, met zestien kiné’s. Een heel bataljon dat elkaar goed vertrouwt.”

Zijn er moeilijke olympische momenten geweest in jouw carrière met atleten die zich op cruciale momenten blesseerden?

“Absoluut. De elleboog van Nafi Thiam in Rio is een goed voorbeeld. We kwamen daar ter plaatse pas te weten dat ze al een paar weken niet meer geworpen had omdat ze schrik had om de pijn te verergeren, maar we hebben heel snel een actieplan kunnen opstellen met atleet, coach, dokter en kinesist. Met een duidelijke diagnose hebben we haar gerust kunnen stellen dat er op lange termijn geen schade kon zijn. Het was enkel maar pijn en met een tape kon ze voluit gaan. En de rest is geschiedenis. Dat heeft ze voor alle duidelijkheid alleen aan zichzelf te danken. Wij reiken alleen maar strategieën aan.”

Als professionals moeten jullie rationeel handelen, en niet emotioneel. Maar is dat niet moeilijk bij bepaalde atleten waarmee je al jarenlang intensief werkt?

“Nee. Alles begint met hoe je een relatie met een atleet aangaat. Vriendschap is misschien een olympische waarde, maar bevriend zijn met een atleet is ongepast. Ik spreek liever over een vriendelijk partnerschip, waarin je begrip toont, helpt en een plan kan opstellen zonder emotie.”

Bij Nafi is het nog goed gekomen, maar er moeten ook gevallen zijn van atleten die niet op tijd klaar zijn geraakt.

“Zeker, maar we kunnen maar ons uiterste best doen. Als het niet meer medisch verantwoord is, geven we het advies om niet te starten of uit de wedstrijd te stappen.”

Wat is jouw mooiste olympische herinnering tot nu toe?

“Misschien mijn eerste Spelen in Peking in 2008. Dat was het einde van een traject van drie jaar waarin ik Rudi Diels ondersteund heb voor de 4x100 meter, die goud won. De gouden medaille van Bart Swings, opnieuw in Peking, vond ik ook prachtig. En als ik er nog eentje mag geven: de tweede gouden medaille van Nafi in Tokio. De verwachtingen waren enorm, er was veel stress, maar ze heeft zich daar boven kunnen zetten en opnieuw gewonnen. Heel mooi.”